achtergrond

Geenstijl

Europese Patriotten — Criminoloog en antropoloog Hans Werdmölder

De klokkenluider die het Marokkanenprobleem in kaart bracht

Interview: Arthur van Amerongen

Criminoloog en antropoloog Hans Werdmölder volg ik al sinds het midden van de jaren tachtig. Zijn eerste boek, Van vriendenkring tot randgroep: Marokkaanse jongeren in een oude stadswijk (1986), sloeg in als een bom. Ik deed Etnische Studies en de Geschiedenis van de Immigratie als bijvak en wat Werdmölder schreef, was hele andere koek dan de gortdroge en politiek-correcte stof die ik op de UvA te horen kreeg. 

Ik was al gepokt en gemazeld wat Marokkanen betreft - niet in het minst door mijn warme contacten in het Amsterdamse drugsmilieu - en vond veel van mijn ervaringen terug in het boek van Werdmölder. 

Ik bleef hem volgen en las Een generatie op drift (zijn proefschrift), Marokkaanse lieverdjes, De werkmeester, Marokkanen in de marge, Kansparels, Nederland Narcostaat en zijn prachtige Den Hollander, over hoogleraar A.N.J. den Hollander,  socioloog en grondlegger van de Amerikanistiek in Nederland. 

Het werd tijd voor een prettig gesprek met Hans Werdmölder.

Werdmölder:  “Ik ging in 1972 antropologie studeren aan de UvA en haalde mijn bul in 1979. Ja, dat is redelijk snel, zeker in die tijd. Bovendien deed ik in die periode ook nog eens veldwerk in de Mexicaanse deelstaat Chiapas en moest ik vooraf de Spaanse taal machtig worden. Daar werd ik meteen in het diepe gegooid. Ik maakte ook nog een scriptie over carnaval in Venlo, de stad waar ik vandaan kom. Dat was in het kader van een doctoraal werkgroep ‘antropologie van de Nederlandse samenleving’. Met mijn werkstuk viel ik toen in de armen van mijnheer J.J. Voskuil, die redacteur was van het tijdschrift Volkskundig Bulletin. Daarin werd mijn artikel Karnaval anders bezien gepubliceerd. Ik heb Voskuil leren kennen als een echte schoolmeester. Lieve Joris was mijn grote voorbeeld toen ik begon met schrijven. Ze had mij in het midden van de jaren tachtig geïnterviewd voor de Haagsche Post naar aanleiding van mijn onderzoek onder Marokkaanse jongeren in Amsterdam. Ik woonde in Amsterdam-Oud-West. Die wijk was net aan het veranderen, er kwamen veel Turken en Marokkanen wonen en de eerste coffeeshops werden geopend. Ik zag die buurt veranderen. Er waren toen al problemen met Marokkaanse jongeren in Amsterdam-Oost. Die waren midden in hun puberteit naar Nederland gekomen en veroorzaakten veel problemen, vooral in een buurthuis aan de Iepenweg. Ik leerde Hans Blomsma kennen, een muziekproducent die in de WAO zat en veel contacten had met Marokkaanse jongeren. Hij had de Stichting Hulpverlening Marokkaanse jongeren opgericht. Jan Beerenhout zat ook in het bestuur van de Stichting. Via Hans kwam ik terecht in Het Pandje - een pleisterplaats heette dat toen - in de Pijp. 

Het Pandje zat in de Servaes Noutsstraat in de Diamantbuurt, in een gekraakt schoolgebouw: Krakestijn. Mijn onderzoek werd betaald door het rijk, en verricht in opdracht van de gemeente Amsterdam. Al mijn rapporten moesten, voordat ik ze ging inleveren, gelezen worden door de diverse jongerenwerkers. Die waren niet zo blij met de eerste resultaten, terwijl ik gewoon had opgeschreven wat ik zag. De hulpverleners en de Marokkaanse stagiair zeiden: waarom schrijf je niet op dat er meer buurthuizen moeten komen voor jongeren, en meer hulpverleners. Dat ging ik dus niet doen. Die jongens riepen ook: Hans, niet schrijven dat we allemaal criminelen zijn. Dat werd dus “randgroepjongeren”.

Er zaten echte boeven tussen. Zo ook Richard, een echte boef, die Rinus in mijn boek heet. Grote, geweldadige overvallen, aan de coke verslaafd, zijn vrouw met benzine overgoten, in psychiatrische inrichtingen terecht gekomen. Een van die Marokkaanse  jongens heeft later bedacht dat je in plaats van pizza’s ook cannabis  thuis kon bezorgen. Maar een Taghi zat er niet in. Lieve Joris vertelde mij dat bij een reportage haar notitieboekje werd afgepakt door die jongens, die precies wisten dat dit boekje heel belangrijk voor haar was. Ze gooiden het boekje van de een naar de ander, Joris holde er achter aan. Dat heeft ze helaas niet opgeschreven. Maar ik heb ook iets niet opgeschreven in mijn eerste boek, namelijk dat ik in de bak was beland in Marokko. Daar schaamde me ik voor.

Ik was in die tijd heel naïef en dacht: “ik moet die jongens echt goed leren kennen, en dus ook hun familie in Marokko.” Ik ben toen met Youssef in mijn blauwe Renault 5 naar Al Hoceima gereden. In de auto krijg je de beste interviews, zeker als je lange afstanden moet rijden. Ik nam nog twee jongens uit Tétouan mee, die ik ook uit Amsterdam kende. In Ketama kochten de jongens hasj, een stukje niet groter dan een halve vinger, en dat werd in een pakje sigaretten gemoffeld. Bij een roadblock voor El Hoceima werden we aangehouden. De douaniers dachten dat het stukje hasj een monster was van een grote partij, en dat ik wel een grote drugshandelaar moest zijn. Mijn auto werd in beslag genomen en ik ging het gevang in.        

Ik zat in een afschuwelijke politiecel met die drie jongens. Achterin de cel bleken nog twee jongens te zitten, maar die zag ik eerst niet omdat het zo donker was. Een politieagent haalde mij er uit en zei: ‘meneer, u hoort niet in die cel.’ Enfin, de beambten van het Bureau Régie de Tabac, die mijn auto in beslag hadden  genomen, wilden smeergeld hebben. De Amsterdamse Marokkanen probeerden de douaniers om te kopen, maar deden dat op zo’n klungelige manier dat het mislukte. Uiteindelijk werd ik verhoord door een rechter-commissaris van de rechtbank in Al Hoceima. Een sympathieke politieagent zei vooraf tegen mij: ‘Hans, we moeten het verhaal veranderen. De hasj is niet in jouw auto gevonden maar op het lichaam van de jongens’. 

In totaal heb ik vijf weken in Al Hoceima gezeten, veel gedoe met advocaten en maar wachten op mijn auto. Er werd 2500 gulden smeergeld – ‘toenaderingskosten’ heet dat in Marokko - gevraagd, een enorm bedrag in 1982. Dat werd 2000 gulden  - dat bedrag stond gelijk aan meer dan drie maanden salaris van een gewone arbeider in Marokko - en daarmee werden de mensen van het Bureau Régie de Tabac omgekocht.” 

“Ik heb toen Hoessein uit El Hoceima mee teruggenomen, die kwam uit Amsterdam en verveelde zich dood in Marokko. Zijn vader smeekte of ik zoonlief terug wilde brengen naar Nederland. Kort voor de Frans-Belgische grens bleek nog altijd  een stuk hasj in mijn auto te liggen, dat heb ik net op tijd weg kunnen gooien. Ik was een hoop ervaringen rijker geworden. Ik heb toen geleerd te denken als een Marokkaan, begreep de achterdocht en het wantrouwen. En ik leerde ook dat je nooit moet afgaan op een eerste opinie. Tijdens mijn onderzoek kreeg ik diverse bijnamen van de Marokkanen, zoals Spion, Rechercheur, Lambiek (omdat ik kaal was, bedacht door de jongerenwerker) en uiteindelijk Professor. Ik had hun bloed gedronken, zeiden de jongens tegen mij. Dat is een compliment en betekent zoveel als dat ik ze heel goed begrijp.

In 1990 ben ik mijn proefschrift gaan schrijven over de jongens en promoveerde aan de Vrije Universiteit.  Toen ik meer en meer in de publiciteit kwam, werd ik geframed, voor racist uitgescholden en in de rechts-extreme hoek geduwd. Daar had ik geen zin in. Ik heb mij toen op andere onderwerpen, zoals de mensenrechten in Zuid-Afrika, gestort. Dat had ook te maken met het feit dat ik een andere werkkring had gevonden.”

“De Marokkanen bleven mij bezighouden. Na mijn promotie gaf ik veel lezingen en was ik regelmatig getuigedeskundige. De Marokkanen scholden rechters en officieren van justitie uit voor homo, lesbo, dat werk. 

Ik heb in die periode, met een drietal collega’s, veel cursussen gegeven voor de Stichting Studiecentrum Rechtspleging, het opleidingscentrum van het het Ministerie van Justitie. Daar heb ik vaak moeten uitleggen waarom er altijd Marokkaanse jongeren voor het hekje in de rechtbank staan, en zelden Turkse. 

Al mijn ervaringen resulteerden in mijn boek Marokkaanse lieverdjes uit 2005, dat een bestseller werd. In 2008 ontving ik hiervoor de Publicatieprijs van de Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie. In 2011 werd ik twee dagen per week lector Jeugd en Veiligheid bij de Avans Hogeschool in Den Bosch. Mijn lectorale rede ging over de aanpak van probleemjongeren door werkmeesters.  Dat werd het boekje De werkmeester. Het belang van de verbindende schakel bij het stoppen van crimineel gedrag (2012).

Eind 2012 schreef ik een opiniestuk voor de Volkskrant nadat de 41-jarige grensrechter, Richard Nieuwenhuizen,  bij een voetbalwedstrijd tussen de jeugdteams van Buitenboys en Nieuw Sloten in Almere was doodgeschopt: Ik schreef: ‘De daders zijn jongemannen die in een machocultuur zijn opgegroeid. In die cultuur ben je een slappeling als je een stap terugzet of onbekend Nederlands gezag accepteert. In een groepscultuur moet je ook reageren op ongewenste opmerkingen of commentaar, anders ben je het lachertje van de dag. Soms is er sprake van uitdagend gedrag. Dan zijn de slachtoffers gemakkelijke doelwitten, zoals vrouwen, homoseksuelen en joden. De betrokken verdachten zijn vaak Marokkaanse jongemannen. Ze zijn in Nederland geboren en getogen, van huis uit krijgen zij een zeer negatief beeld mee over de Nederlandse samenleving. Dit type jongens tref je aan op plekken met concentraties van Marokkanen of Antillianen, zoals in Amsterdam-West. Ze hebben schijt aan de regels. Een autoriteit, anders dan van de vader, broer of familieoudste, wordt niet geaccepteerd. Waarom zou je integreren in een samenleving die je niet ziet zitten.’  
‘De Nederlandse overheid heeft het probleem lange tijd niet willen zien, bang te worden beschuldigd van racisme of discriminatie. De wetenschap sloofde zich uit in verklaringen, waarin geen plaats is voor etniciteit of cultuur. De overheid kwam een aantal jaar geleden met goedbedoelde imagocampagnes met prachtige kleurenfoto's van goed geïntegreerde Marokkanen. 'Hoe leuk zijn de Marokkanen?' Alleen al het stellen van de vraag had een teken aan de wand moeten zijn.’

Op grond van dat stuk werd ik geïnterviewd bij Pauw en Witteman, op de dag van publicatie. Van tevoren had ik aan mijn hoogste baas gemeld dat ik was benaderd voor het programma op de televisie. De Voorzitter van het Bestuur van de Avans Hogeschoool, Paul Rüpp, liet zich voorlichten door een medewerker van de hogeschool. Die zei: ‘dat moet hij niet doen, want dan krijgen we alle Marokkaanse studenten tegen ons.’ Ik mocht uiteindelijk zelf beslissen en besloot toch te gaan. Mustapha Aoulad Hadj, een docent  bij de Avans Hogeschool , kraakte mij op de website volledig af in een stuk getiteld Lector bedrijft hutspotwetenschap.” 

Hier een passage uit de aanklacht van Aoulad Hadj, voetbaltrainer, coach en inmiddels raadslid in Tiel voor GroenLinks

‘Over het werk van Hans Werdmölder kan ik heel kort zijn. Zijn werk rammelt aan alle kanten, zeker als we het toetsen aan de wetenschappelijke maatstaven of criteria. Zijn boek met de titel “Marokkaanse lieverdjes” is niets meer dan bij elkaar geraapte gebeurtenissen of incidenten, die hij in chronologische volgorde achter elkaar heeft geplaatst. Een soort lego- of dominoachtige constructie. De incidenten rukt hij uit hun context en voorziet ze niet van een goede analyse. Als we zijn manier van werken definiëren als wetenschap, dan is dat de goedkoopste wetenschap die er bestaat. Ik noem dat “hutspotwetenschap”. Het is ongefundeerd, onsamenhangend en zeer onbetrouwbaar. Zo’n kwalificatie past niet bij een gerespecteerde lector Jeugd en Veiligheid. Sorry, meer smaken hebben we niet!’

“Ik voelde mij geschoffeerd. Het artikel in de Volkskrant kreeg een eervolle vermelding als het meest gelezen opiniestuk van 2012. Uiteindelijk ben ik ontslagen bij Avans. Mijn contract werd ook niet verlengd. Dat liep, na tussenkomst van de rechter, nog anderhalf jaar door en Avans bleef mijn salaris storten. In die periode heb ik onderzoek gedaan naar de opvang van een deel van de Top600 van Amsterdamse gewelddadige criminelen. Dat resulteerde in het boek Criminelen in de Houtrakpolder. Aanpak met een stok achter de deur.”

Martin Sommer schreef in de Volkskrant over Hans Werdmölder en zijn ontslag bij Avans: 

Werdmölder moest zijn onderzoek duur bekopen. In publicaties was hij steeds openhartiger geworden en hij raakte ervan overtuigd dat de Nederlandse benadering niet werkt. Eind 2012 schreef hij naar aanleiding van de doodgeschopte grensrechter een stuk in de Volkskrant - 'Marokkaanse macho's accepteren geen autoriteit van vreemden'. Hij was toen lector Jeugd en Veiligheid aan de Avans Hogeschool. Een collega met een Marokkaanse achtergrond ontstak in woede en vergeleek Werdmölder op de site van de Hogeschool met Wilders. Na deze aanvaring werd niet de collega toegesproken, maar Werdmölder op non-actief gesteld. Ik weet niet wat droever stemt, de voortgang in het Marokkanenprobleem of het lot van de vrijmoedige onderzoeker.

Werdmölder: “Ik heb in 2022 een boekje, Nederland Narcostaat, geschreven over de macht van de criminelen en de ongelofelijke sommen geld die ze er mee verdienen. Zo’n Taghi is goed voor 500 miljoen euro. Naar ik vermoed worden de advocaatkosten betaald door zijn familie, maar dat geeft ook weer problemen en trammelant. Dat zal in de zaak-Weski niet anders zijn geweest. Toen ik begon met mijn onderzoek was ik zo naïef als de pest. De handel zat er bij de families en hun kinderen altijd al in. Vroeger namen veel migranten een plak hasj mee uit Marokko als ze terugkwamen van vakantie. Maar ik heb nooit voorzien dat het zou uitgroeien tot het niveau van de grootscheepse handel in cannabis en cocaïne zoals in het geval van Taghi. Ik ben voorstander van legalisatie van alle drugs. Het reguleren van soft- en harddrugs zal niet een waterdicht systeem zijn, maar zowel het gedoogbeleid als de voortdurende repressie is in de afgelopen vijftig jaar op een grote desillusie uitgelopen. Het heeft geleid tot de groei en bloei van de zware misdaad, niet alleen in Nederland, maar ook in andere landen van de Europese Unie. Het wordt daarom tijd voor een pragmatische, constructieve aanpak door alle roesmiddelen van de zwarte markt te halen en de verkoop van bovenaf te reguleren. Maar wel in overleg en in samenwerking met de ons omringende landen. En dat is allerminst naïef of borrelpraat, zoals minister van Justitie Dilan Yesilgöz het voorstelt.

Ik begon over politieke correctheid te schrijven in 2002, na de moord op Pim Fortuyn. Een artikel werd geplaatst in Socialisme&Democratie. Mijn conclusie luidde: ‘Tot nu toe heeft geen enkele wetenschapper zich gebogen over de vraag hoe de samenleving moet reageren op de verwachte komst van nieuwe, moeilijk inpasbare immigranten. Leidt de voortgaande immigratie van laag of onvoldoende geschoolde (volg)migranten tot een toename in woonsegregatie, zwarte scholen, criminaliteit en onderwijsachterstanden, zoals het meest sombere patroon in scenariostudies voorspelt? Zal er bijvoorbeeld een nieuwe tweedeling in de samenleving komen van oudere autochtone en jonge allochtone Nederlanders? Dit zijn urgente vragen waarover sociale wetenschappers zich zouden moeten buigen. Waar we werkelijk behoefte aan hebben zijn onafhankelijk denkende intellectuelen die kritische vragen durven te stellen en zich voor hun wetenschappelijke inzichten laten voeden door gedegen empirisch onderzoek.’ “

Zeer recentelijk las Werdmölder een interview van John Jansen van Galen met Humphrey Lamur, de pionier van het slavernijonderzoek. Het stond in het blad Argus, het orgaan van gepensioneerde linkse journalisten,van 7 juni j.l. Daarin staat een uitgebreid interview met oud-hoogleraar antropologie Humphrey Lamur. Werdmölder schreef een reactie voor Argus, die niet werd geplaatst. Daarom hier de brief.

*Hij wordt gezien als de nestor en pionier van het slavernijonderzoek in Nederland. Dat Humphrey Lamur (89) nog onder ons is, doet mij deugd. Als zestienjarige scholier kwam hij naar Nederland. Ik ken Humphrey Lamur nog uit de jaren zeventig toen ik aan de Universiteit van Amsterdam culturele antropologie studeerde. Humphrey Lamur was altijd heel correct en zeer belangstellend, ook naar je familie en achtergrond. Ik vond hem een fijne docent. Maar wat doet Humphrey Lamur op zijn oude dag? In Argus krijgt hij een podium, door middel van een groot interview door John Jansen van Galen. In dat interview spreekt hij onbekommerd over ‘slaven’ en gebruikt niet het politiek correcte woord ‘tot slaaf gemaakten’. Hij is zich daarvan bewust en zegt erbij: ‘Door wie zijn ze tot slaaf gemaakt. Door Hollanders? Door Afrikanen?’ *

*‘Bravo, Humphrey,’ hoor ik tegen mijzelf zeggen. ‘Blijf vooral jezelf.’ Even later neemt hij zelfs het taboewoord ‘negers’ in de mond in plaats van het gebruikelijke ‘n…-woord’. ‘Oei, Humphrey, ’ denk ik bij mijzelf. ‘Hadden we met z’n allen niet afgesproken het verfoeide ‘n…-woord’ niet meer te gebruiken?’ *

Lamur zegt zelfs: ‘Als je tien keer een neger tegenkomt, rijst de vraag: wat doen ze hier.’ Dat is nog eens wat anders dan de ‘witte Nederlander’ die wordt gekapitteld als hij aan iemand die gekleurd is en gebrekkig Nederlands spreekt, de vraag voorlegt: ‘Waar komt u vandaan?’ Hij is ook zelfkritisch door op te merken, als het over slavernij gaat: ‘Hadden wij zwarten het anders gedaan?’ Dat is nog eens iets anders dan voortdurend te spreken over ’witte onschuld’. Lamur heeft ook oog voor het feit dat geen Surinamer in Nederland, althans niet in het openbaar, kritisch is over zijn eigen bevolkingsgroep. ‘Die angst, die rivaliteit in Suriname,’ zou je volgens hem moeten onderzoeken.  

Lamur stelt in het interview de retorische vraag: ‘Hoe hebben wij in Suriname de indianen, de oorspronkelijke bevolking van het land, behandeld?’ Nog steeds een heel gevoelig onderwerp. Over het thema van herstelbetalingen inzake slavernij, is Lamur ambivalent. Hij verwijst naar de foto van zijn overgrootmoeder Elize Lamur, een voormalige werkslavin. Ze was zeven jaar toen de slavernij werd afgeschaft. Hij heeft haar nog persoonlijk gekend. Zijn overgrootmoeder had altijd gezegd: ‘nooit bedelen, nooit geld van een ander accepteren en bij een conflict ervan uitgaan dat jijzelf ook schuld hebt’. Het moet een trotse vrouw zijn geweest. Die trots herkent hij ook bij zichzelf. In een gesprek (21 oktober 2022) met One World zegt hij: ‘Maar wat als je geld krijgt, maar geen veerkracht hebt? Geld raakt op. Je mentale welzijn is veel belangrijker. Wat ik me wel kan voorstellen is dat er geld komt voor wetenschappelijk onderzoek, mét Surinaamse academici, naar de doorwerking van het slavernijverleden.’Aan het eind van het interview laat hij, in een mail die hij een dag later verstuurt, zijn ondervrager weten dat na een lang gesprek met zijn vrouw hij tot de conclusie is gekomen dat er wel argumenten zijn die herstelbetalingen rechtvaardigen. Zou zijn vrouw blank zijn? Ik kan mij echter niet voorstellen dat hij niet veel eerder over dit thema uitvoerig heeft nagedacht.  

Humphrey Lamur is nog steeds een man van mijn hart. Tegelijk komt bij het lezen van het interview bij mij de vraag op: Zouden zijn opmerkingen ook zijn opgeschreven en gepubliceerd in een krant als NRC of De Volkskrant als Humphrey Lamur blank, sorry ‘wit’, zou zijn geweest? Ik denk van niet.

Werdmölder heeft al sinds de jaren negentig een gezonde hekel aan politieke correctheid, schreef al over woke toen het nog niet zo genoemd wordt en heeft net de laatste hand gelegd aan het boek Politieke Correctheid en Woke-gedrag. Kanttekeningen bij het antiracismedebat in Nederland.

Hier vast een voorproefje uit de snoeiharde J’accuse:  

*Wat het feminisme was in de jaren zestig, het marxisme in de jaren zeventig en het postmodernisme in de jaren tachtig en negentig, zo zijn nu het wokisme en antiracisme de nieuwe afgoden van links Nederland en het dominante discours. De ‘witte man’ moest eerst in het reine komen met het feminisme, vervolgens met het marxisme en nu met het erfgoed van het racisme en kolonialisme. Het volstaat niet meer de vermoorde onschuld uit te hangen. Dat leidt ook tot introspectie en zelfkritiek. Daarin past de verbanning van Zwarte Piet, de verwijdering van de christelijke kruisen op de kleding en mijter van Sinterklaas, het maken van excuses voor het slavernijverleden, nooit vragen aan ‘mensen van kleur’ waar ze vandaan komen, het verwijderen van aanstootgevende beelden en schilderijen, de behoefte tot introductie van de hoofddoek bij moslim-politie-vrouwen, witte dienders die meehossen met Marokkaanse relschoppers, het uitbannen van spreekwoorden met ‘tien kleine negertjes’, enzovoort. En hoe reageert de meerderheid van de Nederlanders op al dit woke-geweld: als schuldbewuste makke schapen. Blanke Nederlanders, vooral het protestantse deel, excelleren in zelfkastijding. *

Reaguursels

Tip de redactie

Wil je een document versturen? Stuur dan gewoon direct een mail naar redactie@geenstijl.nl
Hoef je ook geen robotcheck uit te voeren.