achtergrond

Geenstijl

Europese Patriotten — Syp Wynia

Interview: Arthur van Amerongen

Ik ken Syp Wynia nog uit de tijd dat we letterlijk verre collega’s waren bij Het Parool. Hij zat in Brussel, ik in Beiroet. Zijn stukjes over de Europese Unie waren brommerig en zeer vermakelijk. Wynia was volgens mij de enige journalist van de mainstream media die kritisch schreef over de santenkraam, de poppenkast en de bureaucratische teringbende die de EU is. De rest van de correspondenten in het Brusselse waren en zijn in de regel juichaapjes, Alexander Bakker en Lise Witteman uitgezonderd.  Ik ben Syp trouw blijven volgen en ben het eigenlijk altijd met hem eens. Hij behoort tot het legertje blanke ‘boze’ columnisten die allemaal net iets ouder zijn dan ik: Rob Hoogland, Martin Sommer, Leon de Winter, Sylvain Ephimenco, Theodor Holman en Max Pam en dan ben ik er wellicht nog een paar vergeten. Jan Dijkgraaf is drie jaar jonger dan ik, dus die is hors categorie.  

Wynia is in de serie Europese Patriotten lekker lang aan het woord over Wynia’s Week, Uitgeverij Blauwburgwal, zijn tijd als correspondent in Brussel, Frenske Timmermans en nog meer brandende kwesties.

Uitgeverij Blauwburgwal

“Al zo lang ik mij kan herinneren is het Nederlandse uitgeverijenlandschap vooral Amsterdams, vooral literair en vooral gefocused op de roman. Daar hoeft niet veel mis mee te zijn, maar van wat ik er van meekrijg is dat het eenvormig is en dus weinig divers, zowel qua vorm als qua ideeënwereld  en gebrek aan nieuwsgierigheid. Sinds december 2019 heb ik samen met een compagnon Uitgeverij Blauwburgwal.  

Wij hebben deze uitgeverij mede opgericht omdat ik de eenvormigheid van het uitgeverijenlandschap óók zie als een kans. Er zijn voortdurend grote maatschappelijke veranderingen, maar je kunt niet zeggen dat uitgevers daar altijd alert op inspringen. Het kan er natuurlijk ook aan liggen dat er weinig geschikte auteurs zijn die vat kunnen of willen krijgen op wat er in de samenleving gaande is. Het kan ook beide waar zijn. 

Soms vraag ik mij af waar bijvoorbeeld politicologen en sociologen mee bezig zijn. Dalen ze nooit uit hun ivoren toren af om te zien wat er gaande is in land en samenleving? Of zijn ze bang om op te schrijven wat ze zien? Bang dat als ze de werkelijkheid opschrijven, dat gaat botsen met het wensdenken van hun collega’s en de wokeregels die door de diversity officer van de universiteit worden opgelegd en gecontroleerd? Een echt antwoord heb ik niet, maar dat er veel angst is in de samenleving, dat is mij wel duidelijk geworden. Heel veel mensen durven zich niet vrijuit te spreken, durven niet te schrijven wat ze waarnemen omdat ze dan het risico lopen uit de boot te vallen van de sociale en professionele consensus, met risico’s voor loopbaan, en vriendenkring ook. Als de sfeer in het uitgeverijenlandschap daar op aansluit is dat de dood in de pot. Tegelijkertijd is dat een kans en daar klaag ik natuurlijk niet over. 

Neem nou het boek ‘De Stikstoffuik’ van Arnout Jaspers, dat een van de grote bestsellers van 2023 aan het worden is. Jaspers is natuurkundige en wetenschapsjournalist en is zich in de voorzomer van 2022 heel nuchter gaan afvragen waarom er in Nederland een ‘stikstofcrisis’ zou zijn die tot gevolg heeft dat de bouw en allerlei andere activiteiten worden stilgelegd, dat boeren massaal de straat op gingen, dat er een stikstofminister werd benoemd en dat de premier zei dat de stikstof de grootste crisis van zijn premiersbestaan was. En dan te bedenken dat zoiets nergens ter wereld bestaat, behalve een klein beetje in Vlaanderen, waar men zich nog wel eens een beetje laat inspireren door Nederland. Dat was een hele normale, journalistieke vraag, die ondanks de omvang van het probleem kennelijk nog nergens was gesteld, laat staan dat er in boekvorm antwoord op werd gegeven. Sterker nog: er bestond helemaal geen stikstofboek in de Nederlandse taal, afgezien van de rapporten van de ecologische biodiversiteitslobby achter het alarmistische stikstofverhaal. Plus een enkel tegenrapport uit de boerenwereld misschien, maar een door een auteur zonder belangen in die werelden geschreven boek was er niet. Enfin, het werd dus een bestseller. Jaspers schreef natuurlijk een dapper, nuchter boek, maar werd zelfs toen nog dwars gezeten, zwartgemaakt. En waarom? Omdat zijn feitelijke analyse een eind maakte aan het monopolieverhaal van de biologen, ambtenaren, adviseurs, politici – de hele bubbel. De meeste dagbladen besteedden geen aandacht aan ‘De Stikstoffuik’, tot het een doorslaand succes werd en verschillende kranten pagina’s uittrokken om het werk van Jaspers zwart te maken. Omdat het niet lukte om dat op feitelijke gronden te doen, werden zijn intenties in twijfel getrokken. Het was een ontnuchterende, maar ook leerzame ervaring over het intellectuele debat in Nederland. Maar ook een opsteker voor auteur en uitgever, dat dan weer wel. 

Er zijn natuurlijk allerlei redenen waarom een auteur bij Blauwburgwal belandt. Sommige boeken zijn bij ons verschenen omdat wij de auteur hebben benaderd om te schrijven over onderwerpen waarvan we de indruk hadden dat die een boek waard zijn. Sommige auteurs (zoals Coen de Jong, Bina Ayar en Arnout Jaspers) schreven al voor mijn internetkrant Wynia’s Week en we kwamen tot de slotsom dat een deel van hun werk omgewerkt zou kunnen worden tot een boek. In een ander geval is een serie artikelen doelbewust opgezet met het doel daar uiteindelijk een boek van te maken. Het is inderdaad twijfelachtig of al die boeken ook bij een andere uitgever hadden kunnen verschijnen. In ieder geval een deel van de boekenwereld – de boekhandels incluis – is minder nieuwsgierig dan gezond zou kunnen zijn. Maaike van Charante is weer een ander voorbeeld. Die had uitgezocht door wiens toedoen en in wiens belang de Haagse Schilderswijk in de jaren zestig en zeventig van een autochtone arbeidersbuurt een overwegend allochtone achterstandsbuurt werd. Omdat er sinds die tijd geen kwaad woord over deze ‘multiculturele’ ontwikkeling geschreven mocht worden, had niemand de oorzaken en het verloop van dit proces ooit beschreven. Wij hebben dit belangrijke boek met plezier uitgegeven, maar het is inderdaad aannemelijk dat Van Charante moeilijk een andere uitgever had kunnen vinden. 

In de jaren negentig kwam het nog weleens voor dat Nederlandse romans honderdduizenden verkochten, staat mij zo bij. Those days are over, zo te zien. Naar ik begrijp halen 9 op de 10 boeken de 1000 verkochte exemplaren niet. Zo bekeken is ieder boek dat meer dan 1000 exemplaren verkoopt een bestseller. Dat geldt zeker voor ieder boek dat het tienvoudige of meer verkoopt. Het profiel van de lezers van onze boeken varieert per boek en auteur, heb ik de indruk. Al zijn er ook mensen die zoveel vertrouwen stellen in onze uitgeverij, dat ze veel van onze boeken kopen. We hebben net het boek ‘Gekkenwerk’ van Anita Heuveling van Beek uitgegeven. Ik heb de indruk, dat het extra vrouwelijke lezers trekt. We brengen dit najaar een tweede aflevering van het boekje ‘Deugen voor de bühne’ uit van Sander van Dam, dat vooral wordt gekocht door twitteraars. En boeken van mijzelf en van bijvoorbeeld Wierd Duk en Roderick Veelo worden weer extra gekocht door mensen die ons kennen van ons journalistieke werk.”

Wynia’s Week

“De honderdduizenden min of meer vaste lezers van Wynia’s Week komen naar het zich laat aanzien ook vaak op de websites van GeenStijl en van EW, het voormalige Elsevier. Dat is niet zo gek natuurlijk, want GeenStijl is ook een journalistiek kritisch platform, zij het misschien een tikje wilder dan Wynia’s Week. En Elsevier, daar heb ik natuurlijk lang gewerkt. En dat is misschien weer een tikje bedaagder dan Wynia’s Week. Afgaande op de leeftijdsgroep zitten we met Wynia’s Week behoorlijk gelijkmatig in alle leeftijdsgroepen, maar bijvoorbeeld net iets meer bij twintigers dan bij zestigers.  De combinatie van Wynia’s Week en Uitgeverij Blauwburgwal heeft voordelen. Als boekenuitgever ben je in verregaande mate afhankelijk van de free publicity van tv, radio en kranten. Die is niet bepaald vanzelfsprekend, al helemaal niet als je een verhaal vertelt dat als onwenselijk wordt beschouwd in medialand. We hebben bij diverse boeken gezien dat als je zelf met video, podcast en voorpublicaties aandacht kunt besteden aan je boeken, dat dat de afhankelijkheid van kranten en tv wat vermindert. Het helpt natuurlijk ook als je je eigen internetwinkels hebt – en die hebben wij. 

Er is opvallend weinig aandacht voor de ongelooflijke mediaconcentratie in Nederland. Nog niet zo lang geleden kwam de journalistenbond in actie als er een streekblad werd opgeheven. Nu zijn vrijwel alle kranten in handen van twee Vlaamse bedrijven en het Mediapark wordt bevolkt door NPO, RTL, van het Duitse bedrijf Bertelsmann,  en John de Mol, dat ook nog leek te fuseren met RTL. In dat medialandschap is de diversiteit zeldzaam en de eenvormigheid en uitwisselbaarheid de standaard. Dat is natuurlijk erg, maar ook een kans. Voor ons, namelijk.”

**Het Vlaamse mediakartel. **

“Directies hebben invloed op wat media doen, hoezeer journalisten zich de afgelopen halve eeuw ook hebben aangepraat dat ze vrij zijn, hun redactie onafhankelijk en hun redactiestatuut de borg voor dat alles is. Als dat al garanties bood in de relatie tussen Nederlandse mediabazen en hun redacties en redacteuren, dan stelt dat natuurlijk heel weinig voor in relatie met buitenlandse mediabazen. Ik heb dat zelf gemerkt toen het feitelijk Angelsaksische mediabedrijf Relx niet alleen van hun ooit-vlaggenschip, het weekblad Elsevier, af wilde, maar ook eiste dat de koper de naam van het blad schrapte en reduceerde tot een afkorting. Hoezo redactionele onafhankelijkheid? Het is vaak een fictie. Een kleine illustratie is natuurlijk ook dat de nieuwe Vlaamse eigenaar bij de aankoop van de Telegraaf meteen GeenStijl van de hand deed. Zou het wereldconcern Bertelsmann, dat zich op allerlei vlak bezig houdt met politiek en ideologie – politiek-correcte ideologie – zich nooit met de inhoud en de keuzes van RTL Nederland hebben bemoeid? Natuurlijk wel. Directies bepalen wie de leiding van de redactie heeft, de buitenlandse directies minstens evenzeer, zo niet extra. Dat Nederland Medialand een oligopolie is (feitelijk slechts enkele aanbieders) speelt natuurlijk een eigen rol in dit verhaal. In een oligopolie verdwijnt de concurrentie. De marktleiders onderscheiden zich niet van elkaar, maar richten zich allemaal op de grote gemene deler en een eenvormige boodschap. En dan heb ik het nog niet eens over inhoudelijke boodschappen die via richtlijnen en protocollen van directiewege aan redacties worden doorgegeven. Als weekbladredacteur werd ik verplicht idiote cursussen die door het hoofdkantoor in Londen werden bedacht te doorlopen. Hun Nederlandse directeuren en hun ondergeschikten zaten je achter de broek. Op de achtergrond voelde je het dreigement van sancties. Kortweg gezegd: er is veel valse Kuifjes-romantiek over en in de journalistiek.”

Brussel

“Toen ik een jaar of negen, tien was stuurde ik een briefkaart aan een kantoor in Den Haag, met het verzoek om ‘informatie’ over de EEG – dat is zo ongeveer wat we nu de Europese Unie noemen. Misschien had ik nog liever gehad dat ze vanuit Den Haag modeltreintjes of anders een -  liefst complete - doos Meccano zouden sturen. Maar gratis informatie over het aaneensmeden van Europa, dat was ook al eens wat. Ik wist al wel iets over ‘Europa’, over dat de zes landen die toen ‘Europa’ vormden van alles samen gingen doen. En dat er in Brussel een voormalige Nederlandse landbouwminister zat, de Groningse herenboer Sicco Mansholt, die daar danig aan de knoppen draaide. Er hing onmiskenbaar een zweem van vooruitgang omheen, om die EEG. Vanuit die kantoren in Brussel zou het allemaal gebeuren.  Het leek haast te mooi om waar te zijn. Aan de ene kant wel aanlokkelijk, want nieuw, anders en beter. Aan de andere kant: moesten we wel echt opgaan in één land, samen met de Duitsers die nog maar zo kort tevoren door onze straten marcheerden? En ook nog eens samen met die exotische Italianen? Bleef er nog wel iets over van ons eigen land en hoe moest het verder met koningin Juliana, of zou het haar tijd wel duren? Nog maar kort tevoren was er in datzelfde Brussel een Wereldtentoonstelling geweest, waar busreizen heen gingen. Een van mijn ooms was er geweest. Hij had zelfs nog kans gezien een ansichtkaart te sturen. Het was een kaart met het Atomium er op, een torenhoge vergroting van een atoom. Het was het nieuwste wereldwonder. Met atoombommen kon je de verschrikkelijkste rampen aanrichten, dat wisten we wel. Maar kernenergie, dat was juist weer de toekomst. De ansichtkaart met het Atomium stond nog jarenlang bij mijn oma op het dressoir. De reactie op mijn briefkaart-verzoek aan dat kantoor in Den Haag liet ondertussen niet lang op zich wachten. Er kwam een fleurig pakketje met folders, vol van optimisme en nieuwe tijden. De EEG, zo leerde ik, dat waren eigenlijk drie ‘gemeenschappen’: een van Kolen en Staal, Euratom met zijn kerncentrales en dan nog die Gemeenschap van landbouw en zo, waar Mansholt over ging. Kennelijk was ik door mijn briefkaart ook in de kaartenbak van het Haagse kantoor van de Europese Commissie beland. Want ieder jaar kwam er nu een steeds uitvoeriger boekwerk over wat er in Brussel nu weer tot stand was gebracht. Met foto’s van nieuwe gebouwen, zoals de kruisvormige Brusselse wolkenkrabber, waarin duizenden ambtenaren het bestuur over Europa ter hand hadden genomen. Helemaal bovenin zaten de commissarissen, zoals Mansholt. En op het dak, daar konden helikopters landen. De toekomst kwam steeds dichterbij. Vele jaren later was ik voor het eerst zelf in dat Brusselse hoofdkantoor van de Europese Commissie, het Berlaymont-gebouw. Per abuis overigens, want ik bleek een deur verder te moeten zijn, in een ander kantoor. Ik moest namelijk niet bij de Commissie zijn, zo werd mij verteld, maar bij ‘de Raad’. De lessen van al die Europese folders waren kennelijk nogal weggeëbd. De Raad? Wat mocht dat wel niet zijn? Je had de Europese Commissie, dat ging de Europese regering worden, dat wist iedereen. Je had het Europees Parlement, dat zat in Straatsburg. En in Luxemburg, daar zat het Europese Gerechtshof, dat wist ik ook. Maar de Raad?

Hetzelfde Haagse kantoor dat mij eerder gratis folders stuurde, had mij nu uitgenodigd om volledig vergoed een maandelijkse vergadering van het Europees Parlement bij te wonen. Het duurde nog een tijdje voordat het tot mij doordrong waar dat Straatsburgse gebouw vol met rondlopende pakken en mantelpakjes mij aan deed denken. Wat was het toch, dat beeld van al die mensen, circulerend rond die gigantische zaal, met al die tolken en al die talen? Ik wist het: het was het beeld van de toekomst, maar dan het beeld dat je twintig, dertig jaar eerder van de toekomst had.

Ik woonde en werkte in Brussel, kwam in vrijwel alle hoofdsteden en in alle steden waar de Europese eenwording kantoor hield. De Europese Commissie, daar was ik al snel achter, dat is op de keper beschouwd toch zoiets als de bundeling van een paar ministeries, met de ambitie van de aldaar werkzame topambtenaren om te heersen – als het kan ook over gekozen politici en hun kiezers. Aan die indruk heb ik mij althans nooit kunnen onttrekken. Laurens Jan Brinkhorst is bepaald niet de enige die mij weleens heeft gevraagd hoe het toch kan dat ik zo anti-Europa ben, of ben geworden. Het antwoord luidt dat ik niet anti-Europa ben, dat nooit ben geweest en het nooit zal worden, maar dat ik ook nooit een gelovige ben geweest of het zal worden. Van mijn kant ook geen rabiate afkeer van nationale staten, al was het maar omdat de nationale staat het enige niveau is waarop de democratie nog enige kans maakt. Democratie is misschien niet ideaal, maar beter hebben we vooralsnog niet. Van mijn kant ook geen rabiate afkeer van de Europese Unie, want als nationale staten – zij het zoveel mogelijk in onafhankelijkheid – een permanent platform voor samenwerking hebben, is dat uiteraard toe te juichen. Maar zo’n Europese Unie blaast zichzelf wel op als zij voorbijgaat aan het eveneens toe te juichen streven van mensen om zo veel mogelijk hun eigen leven te leiden en zich niet van verre te laten bedisselen, vanuit Brussel, vanuit Berlijn, of, wie weet, vanuit Ankara. Zo’n Europese Unie moet afzien van het idee van de maakbare standaardmens, die het niet zou uitmaken of hij een Griek is of een Zweed. De multiculturele dan wel multi-etnische samenleving dicht bij huis is al lastig genoeg, Dat is weliswaar hoe de Europese Commissie zichzelf graag ziet of ziet worden, maar het is bezijden de waarheid. Wie over de Europese Commissie bericht als zijnde ‘het dagelijks bestuur van de Europese Unie’ is of onjuist geïnformeerd of wil doelbewust verkeerd informeren. Sluikpropaganda, dat is het. 

Ach, het Europees Parlement.  Toen ik in 1991 voor het eerst in Straatsburg kwam, schoten mij meteen beelden te binnen van nondescripte gebouwen uit oudere James Bond-films, met ooit futuristisch gedachte kantoren, met veel rondlopende mensen, figuranten eigenlijk, immer onderweg van hier naar daar en elders. Dat beeld is nooit veranderd, ook niet nadat ik er zelf geregeld verkeerde. Het Europees Parlement is in handen van een actiegroep die lobbyt voor het Europees Parlement en doet alsof de Europese Commissie alvast de regering is. Die actiegroep is gebeten op regeringen van lidstaten, zoals nationale staten sowieso als een achterhaald, minderwaardig en te bestrijden residu uit vroeger eeuwen worden gezien. Nee, in de tijd dat ik vanuit Brussel werkte, betrof mijn fascinatie eerder het permanente armpje drukken tussen landen. Brussel, zo bleek mij, is een markt, een belangenmarkt. Grote landen hebben daarbij uiteraard meer in de melk te brokkelen dan kleine, al kunnen kleinere landen soms wel degelijk de doorslag geven. In dat spel spelen personen, en vooral de leiders van landen, een centrale rol. Een ingewijde wees mij er eens op dat de presidenten en premiers in hun Europese Raad veel weg hebben van een roedel honden. Ze komen binnen, snuffelen ter begroeting wat aan elkaar, een opdringerig kleintje krijgt een snauw, de rangorde is duidelijk en eigenlijk wil ook iedereen een duidelijke rangorde, want anders wordt het maar onrustig. Enfin, zo gaat het natuurlijk al eeuwen. In die zin is de Europese Unie niet iets van de afgelopen zestig jaar, maar eerder een voortzetting van de Europese diplomatie van de vijf voorgaande eeuwen. Zo nu en dan was er een krachtmeting, oorlog dus, en na zo’n krachtmeting werden de nieuwe verhoudingen vastgelegd aan de vergadertafel.”

Frans Timmermans

“Er kan van alles mis gaan met PvdA-GroenLinks. Er kan ook van alles met Nederland misgaan als deze groep-Timmermans de kans krijgt de toon te zetten in Nederland. Lees daarover ook mijn collega Roland Tichy van het Duitse maandblad Tichys Einblick, die indringend schetst hoe desastreus de gevolgen kunnen zijn als een roodgroene ideologie langdurig de macht kan grijpen in een West-Europees land. Ik acht het overigens helemaal niet ondenkbaar, dat Timmermans van alle partijen de meeste stemmen weet te verzamelen op 22 november. En dan niet omdat Nederland plotseling links en groen geworden is, integendeel. Nee, omdat de linkse stem in Nederland niet zo partijtrouw is en velen zich bij iedere verkiezingen weer achter de hoop van de dag scharen. In 2010 werd zo Diederik Samsom met de PvdA, die de campagne begon met 13 zetels, uiteindelijk op het nippertje met 38 zetels geen winnaar omdat Rutte nog net iets meer zetels behaalde. Samsom at toen onder meer GroenLinks leeg. Sigrid Kaag profiteerde van een soortgelijk effect toen ze in 2021 de linkse hoop van de dag was. Zeker als een linkse leider kans maakt de grootste te worden in de verwachting dan ook de premier te leveren, kan die hoop van links de linkse winnaarsbonus opstrijken. Maar ga er maar niet van uit dat Timmermans, als ‘ie al de meeste stemmen vergaart, ook zonder meer premier wordt, want Nederland is heus niet roodgroen geworden. Sterker: Nederland lijkt zich af te keren van de wereldburger-klimaat-asiel-stikstof-lijn van links. D66 betaalt daar om te beginnen een hoge prijs voor. Het zou vreemd zijn als de combinatie GroenLinks-PvdA daar dan voor beloond zou worden. Ik acht dus de kans wel aanwezig dat Timmermans de meeste stemmen haalt, maar ik acht de kans klein dat hij ook premier wordt. Links in Nederland is immers te klein – zo’n derde van de stemmen – om voldoende Kamerzetels te halen voor een meerderheidscoalitie. Het kan natuurlijk toch weer anders worden, als een centrumpartij links aan de macht brengt, zoals Rutte de afgelopen tien jaar gedaan heeft met (eerst) PvdA en (vervolgens) D66. Dat de VVD dat nu weer gaat doen zou me verbazen, maar we weten natuurlijk niet wat de nieuwe middenpartijen van Caroline van der Plas en Pieter Omtzigt gaan doen. Dat zijn de spelmakers voor na de verkiezingen. Of de PvdA nog steeds de favoriete partij van journalisten is? Het was zeker zo in de jaren ’60 tot de eeuwwisseling. De laatste twintig jaar is het beeld diverser, denk ik, hoewel het aannemelijk is dat links (PvdA, GroenLinks, D66) – die vooralsnog steeds favoriet is. Maar goed, dat is naar mijn indruk ook zoals ze van school komen en zoals veel mediabazen dat graag zien. Het linkse, kosmopolitische dan wel groene levensgevoel domineert op redacties. Merkwaardig is wel dat de betrokkenen vaak denken dat ze daarmee ook de luis in de pels van de macht zijn, terwijl het minstens zo goed geïnterpreteerd kan worden als het steunen van de macht.”

Begin dit jaar publiceerde Wynia70 Actieve herinneringen aan een gaaf gidsland

De heerlijke bundel is doorspekt met autobiografische hoofdstukken en vlijmscherpe tirades tegen alles wat Nederland in relatief korte tijd een afschuwelijk en verdoemd landje heeft gemaakt, of het nou over de Puinhopen van Paars, de Oranjes of Wopke Hoekstra gaat. Voor mij is de bundel een groot feest der instemming en herkenning. Er staat ook nog een prachtig portret in van Herman Brood, die Wynia zeer goed gekend heeft. Wat ik ook niet wist is dat Syp samen met Max ‘Raspoetin’ van den Berg en Jacques Wallage vuistdiep in PvdA Groningen zat.  Wynia’s bespiegelingen over Amsterdam – hij woont hartje stad, net als ik destijds  – zijn om te smullen, en bijna heimwee opwekkend.

Voor Wynia is dan ook niet Rutte de machtigste man van Nederland, maar die loterijkoning Boudewijn Poelmann. 

Wynia: “De machtigste man van Nederland? Je zou zeggen: de baas van Shell, want dat was tot voor kort het grootste Nederlandse bedrijf, met rechtstreekse toegang tot de premier. Toch moet Shell-CEO Ben van Beurden het afleggen tegen loterijkoning Boudewijn Poelmann. Die had jarenlang alles en iedereen in zijn zak en, anders dan Shell, rechtstreekse toegang tot de ziel van de Nederlanders. En anders wel tot de Nederlandse rechters. Milieudefensie behoort ook tot de vele, door Poelmann gesteunde en in leven gehouden clubs die zo voortdurend processen kunnen aanspannen: tegen overheden, tegen ondernemers. Urgenda mag bij de rechter het meest opzienbarende succes hebben geboekt, maar staat daarin bepaald niet alleen. En zo financiert de geldpomp van Boudewijn Poelmann een hele wolk aan linksige, soms zelfs radicale clubjes en bewegingen. Die krijgen zo toegang tot media, kunnen campagnes voeren en politici onder druk zetten. En als het niet lukt? Dan gaan ze (mede) met geld van Poelmann naar de rechter om alsnog hun zin te krijgen. En hoe komt Poelmann aan dat geld? Door de  loterijvergunningen die hij heeft van de staat. En dat niet alleen: hij mag zijn loterijgeld naar believen uitdelen aan wie hem zint, of dat nou Feyenoord is of Urgenda. Men trekke zijn eigen conclusies. De mijne, vrij naar Shakespeare: ‘Something is rotten in the State of the Netherlands’.”

Tot slot nog een leuk weetje: Wynia bedacht de naam Partij voor de Vrijheid

Wynia: “Wilders was bezig een eigen partij te beginnen en wilde mij overhalen om als tweede plaats in te nemen op zijn lijst. Ik moest hem teleurstellen: ik wilde de politiek niet in. Dan hoefde ik verder niet eens na te denken of ik wel met zijn partij in zee wilde, wat ik misschien niet zei, maar wat zeker ook waar was: ik zou volkomen ongeschikt zijn voor fractiediscipline in welke partij dan ook. Wilders legde zich er snel bij neer, maar begon wel te vissen wat zijn partij naar mijn idee het beste kon doen en wat voor naam daar dan bij hoorde. Het trof, want net de vorige avond had ik datzelfde onderwerp met Pamela Hemelrijk doorgenomen, aan de bar van De Klepel. ‘Wat iedereen belangrijk vindt, maar wat de VVD heeft laten liggen na het vertrek van Bolkestein,’ zei ik tegen Pamela: ‘Immigratie, veiligheid, scepsis over de EU’. Ik had tegenover haar ook al een beetje een valsig idee voor een naam van de partij van Wilders uitgeprobeerd: ‘Partij van de Vrijheid’. Dat was de naam van het liberale partijtje van Heineken-directeur Dirk Stikker die na de Tweede Wereldoorlog niet met de vrijzinnig-democraten van Pieter Oud was opgegaan in de PvdA, maar een meer conservatief-liberale route bewandelde. In 1948 stapte Oud uit de PvdA en richtte hij samen met Stikker de VVD op. Dat was meteen het einde van de Partij van de Vrijheid, dus die naam zou wellicht vrij zijn. Tot mijn verrassing bleek Wilders, toch jarenlang actief in de VVD, die voorgeschiedenis niet te kennen. Maar hij knoopte het kennelijk goed in zijn oren. Anderhalf jaar later richtte Wilders zijn partij op: Partij voor (dus niet: van) de Vrijheid. Het stond ’s ochtends in de Volkskrant. Even later piepte er een sms’je binnen. ‘Nog bedankt Syp’.”

Reaguursels

Tip de redactie

Wil je een document versturen? Stuur dan gewoon direct een mail naar redactie@geenstijl.nl
Hoef je ook geen robotcheck uit te voeren.