achtergrond

Geenstijl

Safari Eurabia - Terug naar Sarajevo, dertig jaar na het onbezonnen oorlogsbezoek

Thuis haalde ik een hemd en een schone onderbroek en liet een briefje achter voor mijn verloofde: "Ben naar Sarajevo".

De busrit van Pristina naar Podgorica, de hoofdstad van Montenegro, gaat via Albanië en duurt tussen de zes en acht uur. Midden in de nacht hebben we op het station van Podgorica eventueel aansluiting op de bus naar Sarajevo. Het avontuur bestaat nog: een stampvolle bus vol uitgelaten locals met manden vol eten (nee, geen levende ganzen en kippen), flessen raki en slivo die rondgaan, knullige grensovergangen met broze hefboompjes en stopbordjes in verschillende talen en besnorde douaniers met indrukwekkende petten die onze paspoorten stempelen. We slingeren over smalle wegen langs ravijnen en woeste bergen, ontwijken een paar keer ternauwernood koeien, schapen en geiten, hebben tussenstops op futuristische benzinestations en halen net op tijd onze aansluiting naar Sarajevo. Dan wordt de rit pas echt ruig. 

Muntz ligt te snurken en ik denk terug aan de vorige keer dat ik in Sarajevo was, bijna dertig jaar geleden: een totale dolleman, onbezonnen, ambitieus, roekeloos en zo gek als een deur.  Ik zat zoals gewoonlijk te borrelen in Le  Petit Bordeaux, hoek Prinsengracht, hoek Spiegelstraat. Fotograaf Nico Koster, wereldberoemd door zijn fotoserie met John en Yoko in het Hilton, zei dat hij zo graag Kerstmis in Sarajevo wilde meemaken, desnoods met mij. Toen kwam zijn zoon Christiaan binnen en die zei: nou, Tuur, dan gaan wij toch nu al. 

De meeste Servische stellingen rond Sarajevo lagen net zwaar onder vuur en de weg van Split via Mostar naar Sarajevo was open voor normaal vervoer.

Met mijn dronken kop belde ik Martin van Amerongen op, de hoofdredacteur van de Groene Amsterdammer, met de vraag of hij een voorschot kon regelen. Mijn beste en tevens enige argument was dat ik als de islamspecialist gold bij de Groene en dat ik een wereldschokkende reportage ging schrijven over het vreselijke lot van de belegerde moslims in Sarajevo. Met een zuur gezicht overhandigde hij mij wat later die avond duizend piek. Thuis haalde ik een hemd en een schone onderbroek en liet een briefje achter voor mijn verloofde: "Ben naar Sarajevo".

Ik heb geen rijbewijs dus Chris jakkerde in zijn oude Renault in één keer door naar Kroatië. Nadat hij een hazenslaapje had gedaan op een strand, reden we naar Split waar we papieren moesten regelen bij Unprofor. 

In de ravijnen langs de kronkelende modderweg over de Igman-berg lagen uitgebrande autowrakken en vrachtwagens. Om de haverklap was er oponthoud bij de controleposten van de Verenigde Naties en het Bosnische leger. Graafmachines en voedselkonvooien zorgden er voor dat we niet sneller dan dertig kilometer per uur konden rijden. Een verkeerde afslag nemen is levensgevaarlijk, de berg was bezaaid met mijnen.

Op de veertiende juli, eerder dat jaar, hadden de Franse soldaten van Unprofor een feestje op de berg gehouden. De voorste vrachtwagen van een passerend Belgisch voedselkonvooi werd plotseling beschoten met mortiergranaten. In paniek vluchtten de chauffeurs uit hun wagens en zochten dekking in de Franse APC’s (Armed Personnel Carriers; kleine rupsvoertuigen die bescherming bieden tegen granaten). Ze konden niet naar binnen, want de APC’s bleken te zijn volgeladen met bier voor de viering van de veertiende juli. Twee Belgische officieren raakten zwaargewond door granaatscherven.

Tijdens een oponthoud bij een wegversperring ontmoetten we in het schemerduister drie jongens uit Sarajevo. Hun auto, waarvan alle ruiten zijn weggeschoten, was afgeladen met koopwaar. Ze vroegen of we een gedeelte van hun bagage in onze auto kunnen meenemen. De weg naar Sarajevo was nog lang en om tien uur trad de avondklok in. 

Bewoners van Sarajevo mochten dan niet meer over de landingsbaan van het vliegveld rijden, de enige toegangsweg tot de stad. De jongens wilden hun auto voor het vliegveld laten staan en te voet verder gaan door de looptunnel naar de stad. Aan de andere kant van de tunnel moesten we ze dan opwachten met de bagage. Als dank mochten we bij ze thuis slapen.

Het was aardedonker toen we bij de tunnel arriveerden. Twee van de jongens stapten uit, de derde was tolk bij Unprofor en kon daarom met ons het UN-checkpoint passeren, op de rand van het vliegveld. Een Franse blauwhelm inspecteerde met een zaklamp de auto en verdween met onze papieren in de controlepost, die tot het dak met zandzakken was omgeven. Even later bleek de blauwhelm onverbiddelijk: niemand mocht na tien uur het vliegveld passeren, morgenvroeg zouden we de eersten zijn. We moesten terug, maar waarheen? 

De jongen uit Sarajevo zetten we af bij de tunnel, hij moest nu met vijf loodzware tassen koopwaar kruipend aan de andere kant van de tunnel zien te komen. Voor de tunnel had je een speciaal pasje nodig, wij mochten er niet in. Een tweede tunnel, speciaal gebouwd voor auto’s maar nog niet in gebruik genomen, was kort geleden ingestort. Overigens is de tunnel nu één van de topattracties van Sarajevo

De dorpjes rond het vliegveld waren uitgestorven. Alleen in het dorpje Butmir, op een steenworp afstand van de frontlinies, scheen licht en klonk zowaar muziek. In het zwaar gehavende restaurant werd een bruiloft gevierd. Rond een houten tafel zongen vijftien stomdronken in zondagse kleding gestoken feestgangers Bosnische liederen. De kelner wilde ons naar buiten sturen omdat we geen passende kleding droegen. Uiteindelijk konden we na veel gebarentaal voor honderd Duitse marken in een huis van een van de gasten slapen.

Het huis leek al jaren onbewoond. Voor de huisdeur was een muur van betonblokken opgetrokken, de ramen waren dichtgetimmerd. De vloer was bezaaid met kledingstukken, aan de muur hingen trouwfoto’s en vaantjes van een voetbalclub. Op het aanrecht lag een paspoort, met op de foto een stempel: geannuleerd. Buiten werd de hele nacht geschoten.

De volgende dag deed Sarajevo vertrouwd aan. Trammetjes en bussen reden naast paardenkarren met huisraad, kinderen fietsten met jerrycans aan het stuur. Het leek of ieder gebouw, iedere straat en iedere steeg in Sarajevo wel eens op televisie was geweest: de kapotgeschoten flatgebouwen, het geblakerde ijshockeystadion van de winterspelen uit 1984, de ingang van de overdekte markt, de graven in het voetbalstadion en de parken, het haveloze Holiday Inn. 

Erg populair was het hotel niet meer, de entree lag aan Sniper Avenue, een groot deel van de kamers was weggeschoten en een minuut bellen kostte 25 Duitse mark. Hotel Bosnia, in het oude deel van Sarajevo, was het enige alternatief. Het hotel had stromend water, elektriciteit en telefoon en de bar kende soepele sluitingstijden. Daar stond tegenover dat het hotel de hele dag werd bevolkt door louche figuren die zich uitgaven voor tolk of taxichauffeur. Honderdvijftig Duitse mark was hun dagprijs, het personeel in het hotel werkte voor vijf mark per dag. Maar zelfs vijf mark was veel in een stad vol bedelaars.

In een steeg om de hoek van het hotel verkocht een keurig in het pak gestoken professor uit Tuzla zijn platencollectie. Het deed hem pijn om zijn elpees van Bob Dylan, Neil Young en Pink Floyd voor een schijntje van de hand te doen, maar hij had het geld hard nodig om zijn gezin te onderhouden.

Ondanks de schrijnende armoede werd er nu in ieder geval geen honger meer geleden in Sarajevo. Op de markt was volop groenten en fruit te koop. Vlees deed twaalf mark per kilo, nog steeds een vermogen, maar vóór de luchtaanvallen van de Navo kostte vlees een veelvoud van dat bedrag. Zwarthandelaren die vlees hadden ingekocht en dat tegen woekerprijzen wilden slijten, waren genoodzaakt hun waren met zwaar verlies te verkopen.

Ik sprak Jakob Finci, voorzitter van de Joodse gemeenschap in Sarajevo en voorzitter van La Benevolencija, de liefdadigheidsinstelling die talloze inwoners van Sarajevo, ongeacht hun religie, het leven had gered. ‘Weet je het verschil tussen Auschwitz en Sarajevo?’ vroeg hij lachend. ‘In Auschwitz hadden we tenminste nog gas.’

De gevreesde Bosnische winter was in aantocht en in het gebouw van de Joodse gemeenschap is het onaangenaam koud. Finci was net terug uit Amsterdam en brengt Jom Kippoer, de Grote Verzoendag, door in Sarajevo. Daarna reisde hij naar Split om geld, voedsel en kleding in te zamelen.

Bij de ingang van de keuken stond een rij mensen te wachten op een warme maaltijd, aan de bar discussieerden twee oude mannen in Ladino, het in Bosnië-Herzegovina bijna uitgestorven Judeo-Spaans. Voortdurend liepen bezoekers het sobere kantoor van Finci binnen. Aan de muur hingen foto’s van Tito en prenten van rabbijnen.

Finci kon nog steeds niet geloven dat er spoedig een wapenstilstand zou komen. De stad werd weliswaar niet meer bestookt met mortiergranaten, maar aan de frontlinies rond Sarajevo werd nog steeds gevochten. Finci: ‘Bovendien is er nog steeds geen toevoer van water, gas en elektriciteit. Vrijwel alle ruiten in Sarajevo zijn kapotgeschoten, bijna niemand heeft verwarming en ik vrees dat veel oude mensen de winter niet zullen overleven. En wie zegt dat alle strijdende partijen zich aan een bestand houden? Een mortiergranaat kan de oorlog onmiddellijk weer doen oplaaien.'

De volgende was het Yom Kippoer, Grote Verzoendag. De synagoge was wonderlijk genoeg zo goed als onbeschadigd gebleven, zelfs de ruiten zaten nog in de sponningen. Door de ramen waren op een nabijgelegen heuvel gelegen de stellingen van de Serviërs zichtbaar. De synagoge was goed gevuld.  De gemeente had geen rabbijn meer en Moshe Albahari, een van de oudste gemeenteleden, ging voor. Hij las moeizaam Hebreeuws. Via zijn walkman luisterde hij naar de op een cassette ingesproken Hebreeuwse tekst en sprak die vervolgens langzaam na. Vervolgens legde hij in het Bosnisch aan de gemeente uit wat de tekst betekende en gaf hij aan wanneer de mensen moeten opstaan en moeten gaan zitten.

Aan het einde van de korte dienst zei hij kaddiesj, een gebed voor de leden van de gemeenschap die het afgelopen jaar om wat voor oorzaak waren gestorven. De namen galmden macaber door de synagoge. Na het blazen van de sjofar (de ramshoorn) schudden de mensen elkaar de hand, aten brood en dronken een borrel. Anders dan de meeste bewoners van Sarajevo waren deze mensen niet van plan de stad ooit te verlaten. Finci: ‘Als ik in het buitenland ben, mis ik Sarajevo. Mijn kinderen zijn in Israël, ik denk dat ik hier zal sterven. Als je leeftijd hoger is geworden dan je schoenmaat, is het bijzonder moeilijk ergens anders een nieuw leven te beginnen. En helaas heb ik kleine voeten.’

Niemand in Sarajevo geloofde dat er echte vrede zou komen. Het jachtseizoen was tijdelijk gesloten, zeiden veel inwoners. Nog iedere dag werden er mensen doodgeschoten door sluipschutters. De meeste slachtoffers vielen op Sniper Avenue, de brede weg dwars door Sarajevo. De Servische sluipschutters waren dag en nacht actief. Het ene moment liepen en fietsten er honderden mensen over Sniper Avenue, het andere moment bleef de lange weg onheilspellend leeg. De bewoners van Sarajevo zeiden dat het een goed teken is als het druk is op de Avenue.

Vrijwel alle auto’s in Sarajevo hadden kogelgaten of misten ruiten. Dagelijks scheurden we met 120 kilometer per uur over de Avenue - onwillekeurig in elkaar gedoken, al helpt dat natuurlijk geen zier tegen een eventuele kogel. Daarbij liepen we het gevaar een fietser te scheppen of door een krater te rijden. In de cafés werd dagelijks tussen neus en lippen meegedeeld hoeveel mensen er die dag zijn gedood. Vrijwel iedereen had familieleden, vrienden of kennissen verloren. De plotselinge dood was een vertrouwd en vanzelfsprekend verschijnsel geworden in de stad.

Sinds enige weken deed de horeca van Sarajevo weer goede zaken. Tientallen cafés en restaurants, verscholen achter zandzakken, hadden hun deuren eindelijk weer geopend. ‘s Avonds werden de cafés verlicht door kaarsen en gaslampen. Lokaal bier kostte twee mark, de straffe Bosnische brandy drie mark. Door de pikdonkere winkelstraten van de stad flaneerden honderden mensen. In de bioscoop om de hoek bij het Bosnische parlement draaide Natural Born Killers. De discotheek in de buurt van de kapotgeschoten bibliotheek stroomde iedere avond vol met opgedofte jongeren. Tot ver na de avondklok dansten yuppies, rijk geworden van de zwarte markt, dronken soldaten en zwaar opgemaakte meisjes op housemuziek. Drank was er volop, voor wie het kon betalen. Alles moet in Duitse marken betaald worden, met de waardeloze Bosnische dinars kan alleen nog brood worden gekocht. Ik stond stijf van de zenuwen en begon de dag met een glazen ontbijt, die soepel overging in de natte lunch. En toen kwam ik Aida tegen, precies wat ik nodig had tijdens mijn Murphy's Law-dollemansrit met doodsdrift. 

Muntz ligt op mijn schouder te snurken. Zou Aida nog leven? Ik kan de slaap niet vangen en kijk op mijn laptopje naar een van de meest ontroerende documentaires die ik ooit zag over Sarajevo.  Scream for me Sarajevo, over het onmogelijke concert dat Bruce Dickinson van Iron Maiden gaf in de belegerde stad. 

Het is drie uur 's nacht, nog vier uur hobbelen door de Bosnische bergen.

Het laatste blok door de Balkan

Arthur van Amerongen maakt voor GeenStijl een rondreis door Europa, door de achterwijken van de omvolking en langs de zonsondergang van het Avondland. Zijn reis is bijna ten einde, met een slotakkoord vanuit de Balkan. In de herfst verschijnt Safari Eurabia in boekvorm, inclusief de mogelijkheid om dat boek te laten signeren op het Tweede Boeckenbal in de Bullekerk. Daarover later meer. Voor nu vragen we nog even om te helpen Ome Tuur gevoed, verwarmd en gemotiveerd te houden op zijn barre bedevaart langs de historische artefacten van de Europese islam.

Bedrag:

Reaguursels

Tip de redactie

Wil je een document versturen? Stuur dan gewoon direct een mail naar redactie@geenstijl.nl
Hoef je ook geen robotcheck uit te voeren.