achtergrond

Geenstijl

Hadi Hairan - De Hondenstaat

hondentroep100.jpg Hadi Hairan in de mailbox. De in 2010 uit Afghanistan gevluchte journalist werkt aan een roman - De Hondenstaat - en stuurde ons het openingshoofdstuk. We kennen Hairan nog van twee eerdere stukken op GeenStijl. Na de aanslag op Charlie Hebdo stuurde hij ons het in afschuw geschreven 'Cartoons en condooms'. Daarna volgde nog een repliek op de But Brigade, getiteld 'Maarzeggers en de moraalpolitie'. Ditmaal dus een hoofdstuk (2500 woorden) van het boek waar hij aan werkt. "Mochten jullie het interessant vinden voor GeenStijl-lezers, mag je dit plaatsen. Dan hoor ik ook misschien wat reacties over hoe zoiets wordt ontvangen in het Nederlandstalig gebied, aangezien ik hier nieuw ben." Bij dezen dus. Een prima verhaal voor bij het oppokende vuurtje van de internationale brandhaard.
Hadi Hairan - De Hondenstaat
Het was eindelijk zo ver dat Al-Kalbi over voldoende jong en bloeddorstig gevolg beschikte, hij had er jarenlang hard aan gewerkt, en nu was het tijd om zich tot het hoofd der alle honden uit te laten roepen. Aanvankelijk had hij zichzelf het hoofd der alle dieren beschouwd maar later zag hij van dat idee af omdat dat simpelweg irreëel en onbereikbaar was, hij wilde nu hetzelfde bereiken maar dan op een andere manier. Daarvoor had hij het hondisme ontwikkeld, een extreme ideologie die tot doel had alle niet-honden tot honden of af te maken. Op die manier kon hij als het hoofd der alle honden toch de absolute overheerser der alle dieren worden. Over de timing om die hondenfantasie van onbeperkte machtsuitoefening, ongehinderd bloedbaden aanrichten en ongelimiteerd vandalisme en vernielingen op gang zetten, had hij ook niet lang hoeven te piekeren; op een betere tijd kon hij niet wachten gezien de leeuwen en de tijgers té moe, gemakzuchtig en droomloos waren geworden, de paarden en de koeien té verkoeid, de beren slechts erop uit hun gebied uit te breiden, de wolven en de katten het te druk hadden, de kamelen té dronken waren en de geiten en schapen überhaupt niet zo belangrijk waren om er rekening mee te houden. Hij liep heel tevreden langs de rivier en zonder om te kijken klom overtuigd op een niet zo hoge rots waar vlakbij zich veel bomen bevonden, luisterde eventjes naar het doffe geneurie van het stromend water enkele meter verderop en wachtte ongeduldig totdat iedereen plaats had genomen. Op de rand van de rots veegde hij het bloed, dat op zijn bek gestold was van het doodmartelen van de drie honden die avond, weg en ging zitten. Hij wierp een snelle blik rond, keek de vieste en meest gevaarlijk uitziende honden in de eerste rij een voor een in de ogen en voelde zich apetrots want eindelijk was er een einde gekomen aan zijn lange reis van een kleinschalig crimineeltje tot het hoofd der alle honden. Maar meteen spuugde hij het woord ‘aap’ van zijn gedachten uit, nee, hij was nu hondentrots, de aap telde niet meer mee, de vocabulaire moest ook bekeerd worden tot het hondisme.
Al-Kalbi had het hondisme die avond officieel gelanceerd met het doodscheuren van drie honden die volgens zíjn interpretatie niet genoeg honden waren. Evenmin waren ze volgens de andere interpretaties ervan genoeg goede honden, want al vanaf het prille begin was het hondisme voor talloze interpretaties vatbaar en onder alle interpretaties was slechts degene de juiste en genoeg goede hond die het interpreteerde, alle anderen waren verdwaald en automatisch tot de dood veroordeeld. Onder dat principe waren volgens de interpretatie van Al-Kalbi veel van zijn eigen aanhangers ook niet goede honden maar hij had besloten om ze nu te laten leven en werken en te zijner tijd tot hun ondergang leiden. Met die gedachte keek hij met een gemaakte glimlach naar Al-Allama die hij als de eerste onder zijn aanhang naar zijn ondergang wilde helpen als de tijd kwam. Al-Allama was de belangrijkste filosoof van het hondisme allertijden, hij had namelijk de staart van Al-Kalbi, die hij jaren geleden tijdens een inbraak bij de leeuwen verloren was, teruggevonden en tot het allerheiligste verheven. Het was voor iedere goede hond verplicht om elk jaar tenminste drie keer een rondgang te maken om het heuveltje waar de restanten van die staart begraven lagen. Daarna keek hij met een serieus gezicht naar Al-Wahshi, de wreedste van zijn aanhangers, niet omdat hij iets serieus wilde zeggen, maar omdat Al-Wahshi van glimlachjes en grimassen niet hield. Dat waren volgens zijn interpretatie absoluut tegen de leer van het hondisme en Al-Kalbi was stiekem een beetje bang voor hem. ‘Broeders, heren honden,’ begon Al-Kalbi met een springende beweging boven de rots en met een brullend geluid dat moeilijk uit zijn keel te brengen was omdat hij zich plotseling als een bezetene gedroeg en dat kwam doordat de uitgestoken stomp van zijn ooit kapotgebeten staart op iets scherps was terechtgekomen. Hij keek Al-Majnoon aan, de kroniekkrabbelaar die zich tot taak had gesteld om een geschiedenis van zijn heilige staart te krabbelen teneinde als een leidraad voor de komende generaties goede honden. Die Al-Majnoon had een lange staart die hij altijd voortdurend kwispelde en dat maakte Al-Kalbi ontzettend jaloers op hem, maar dan zocht hij zijn troost in de gedachte dat het de restanten van zijn eigen staart waren die heilig waren geworden en niet die mooie levende staart van de kroniekkrabbellaar. Al-Kalbi was er bovendien ontzettend blij mee dat schoonheid als de allergrootste kwaad was geaccepteerd onder het hondisme. Hij zelf was de belichaming van het lelijke en de minste en geringste beoordeling op grond van schoonheid was meer genoeg om hem eruit te gooien. En het hondengezelschap dat ongedurig naar hem luisterde bestond uitsluitend uit agressieve en bloeddorstige honden, er was geen enkel teef bij aanwezig, die waren in het hondisme niet toegestaan zich met hondenzaken te bemoeien en moesten thuis blijven om, mogelijk of onmogelijk want ze moesten allemaal heel jong beginnen, voortdurend en fabrieksmatig puppy’s te maken. Volgens Al-Allama, de filosoof, was de enige manier het hondisme als de enige rechte weg te bewijzen en over het dierenrijk te laten heersen fabrieksmatig puppy’s maken en ze vervolgens inzetten om alle niet-honden en niet-goede-honden uit te roeien. ‘Dit is de dag waarop wij zo lang hebben gewacht,’ vervolgde Al-Kalbi, ‘nu is het afgelopen met alles niet-honds. Kalaba de Grote en Barmhartige heeft ons de kans gegeven om aan de slag te gaan met ons kabaad. De kabaad heeft zegge en schrijve één doel: alle niet-honden en niet-goede-honden en alles wat met het niet-hondse verleden tot gisteren kan worden geassocieerd vernietigen. Mochten jullie toch zo barmhartig wezen, want Kalaba is ook Barmhartig, om sommige niet-honden in leven te laten, dan moeten jullie ze tot het hondisme bekeren en tot slaven maken. Voor niet-goede-honden moeten jullie géén barmhartigheid tonen want Kalaba is ook Onbarmhartig. Voor hen geldt alléén dit: vermoorden, de keel afsnijden, verdrinken en van hoogtes naar beneden duwen totdat ze ontploffen.’ Het publiek was tot de laatste rij heel stil geworden, allen hingen aan zijn lippen en Al-Wahshi was zo ongeduldig geraakt dat hij hoogopgewonden per ongeluk in de poot van Al-Allama beet. ‘Kalaba is Groot,’ krijste Al-Allama van pijn. ‘En Barmhartig, idioot,’ gilde Al-Wahshi, hem kwaad kijkend. ‘Ja, en Barmhartig,’ blafte Al-Allama met tegenzin uit. ‘Wij hondisten houden niet van praatjes, lange discussies, vragen stellen, twijfels en kritiek uiten, afbeeldingen krabbelen en nog meer van dat soort onzin,’ ging Al-Kalbi voort, ‘dat kauwen en nakauwen laten wij aan de koeien en geiten en schapen en die zogenaamde leeuwen. Wij richten liever bloedbaden en vernielingen aan, de angstaanjagendste en de gruwelijkste zijn de beste zodat al die anderen er langdurig over kunnen praten en elkaar bang over maken. Maar toch, omdat deze nu eenmaal onze eerste en een tamelijk volledige bijeenkomst is, geef ik iedereen de tijd en mogelijkheid om vragen te stellen als er iets niet goed duidelijk is. Ik zal trachten vragen over onze gruwelijke strategieën te beantwoorden, onze Al-Allama is hier aanwezig om onduidelijkheden over het hondisme te verduidelijken. En voordat de vragensessie begint, wil ik dit ook aan het hele dierenrijk duidelijk maken: koeien en kamelen en paarden, geiten en schapen, katten en apen, de zogenaamde leeuwen en iedereen: word hond en kom onze slaaf worden, anders gaan we jullie binnenkort afmaken. Wij doen dit voor vrede in het dierenrijk. Kalaba is Groot en Barmhartig!’ ‘Kalaba is Groot en Barmhartig!’ blaften allen eenstemmig en luidruchtig. Daarna viel er een kille stilte, blijkbaar durfde niemand een vraag te stellen, of waren vragen waarschijnlijk helemaal niet nodig. Al-Kalbi keek trots en tevreden rond in de rijen, als er geen vraag kwam, dacht hij, dan waren dit allemaal bijna de goede honden. Maar tot zijn ergernis kwam juist op dat moment een vraag. ‘Hoofd der alle Hondachtigen…’ gromde Al-Batni, een agressief type met een buitengewoon grote buik en te veel gezichtshaar. Hij had zijn teef en welpjes in het tijgerdorp verlaten en zich bij deze kabaad, de heilige oorlog in de hondentaal, aangesloten om zich te goed te doen aan veel eten en verkrachten. Over zijn eigen teef en welpjes maakte hij geen zorgen aangezien in het dorp van de tijgers al lange tijd dierenrechten hoog in het vaandel stonden en alle dieren gelijk behandeld en redelijk goed beschermd werden. Hij zelf had er geen boodschap aan gelijkheid want geen hond in het hele dierenrijk zijn gelijke kon worden wat zijn onbarmhartige buik betrof. En dierenrechten vond hij prima zolang alleen hij ze allemaal kreeg. ‘Bek dicht!’ brulde Al-Kalbi kwaad met een sprongetje, hem in de rede vallend, keek naar Al-Wahshi voor een ogenblik om hem te waarschuwen klaar te staan voor een aanval als zijn uitleg niet werkte en richtte zich weer tegen Al-Batni, maar zei nu wat kalmer: ‘Broeder, laat ik het voor deze ene keer goed duidelijk maken: in het hondisme is er geen plaats voor hondachtigen, het gaat hier om honden of niet-honden en daarmee basta.’ ‘Kalaba is Barmhartig,’ riep Al-Wahshi, de misselijkmakend type en hij stond op. ‘Hoofd der alle honden,’ corrigeerde Al-Batni zich snel om een aanval van Al-Wahshi te voorkomen, ‘vergeef me mijn domheid en dank voor de genade. Ik had slechts een vraag.’ ‘Ga je gang,’ antwoordde Al-Kalbi. Al-Wahshi ging weer zitten, een beetje teleurgesteld. ‘Dank u. Dit is een domme vraag, maar nu u zo veel genade toont, kan ik die durven stellen. Waarom moeten de koeien uitgeroeid worden want ik kan niet zonder koeienmelk en hoe moeten wij een kameel tot hond maken want hij blijft toch een kameel?’ ‘Niet één maar twee vragen waren dat,’ brulde Al-Kalbi geërgerd, ‘en inderdaad stomme vragen! Maar luister. Over koeienmelk maken wij geen zorgen want er zijn zoveel koeien dat wij ze tot de Laatste Dag kunnen blijven onthoofden. Die wij doden zorgen voor vlees en botten en die nog leven geven ons melk. Hiervoor moeten wij Kalaba de Barmhartige dankbaar zijn. En een kameel is een kameel totdat hij geen hond is, op het moment dat hij verklaart dat hij een hond is, is hij geen kameel meer. Onder het hondisme zijn allen honden.’ ‘Geprezen zij Kalaba de Grote,’ krijste Al-Allama, de filosoof, ‘dat heet nou logica, dat is nu filosofie, dat noem ik grootdenken.’ ‘Geprezen zij de Barmhartige,’ scandeerden velen in de rijen achter. ‘En wie is Kalaba?’ vroeg Al-Irhabi, een gezette hond die van kinds af aan in het koeiendorp had gewoond en nooit door iemand was gevraagd om een koe te worden. Hij had altijd een gerieflijk leven gehad, met een overvloed aan koeienmelk en –vlees en was er altijd trots op geweest het soort hond te zijn die met niemand kon omgaan. Uit pure verveling in het koeiendorp had hij veel koeien aangevallen en hun hokjes vernietigd en toen dat ook hem niet meer zo boeiend leek, had hij zich aangesloten bij de bende van Al-Kalbi. Zijn enige zwakke punt was dat hij niet veel van het hondisme afwist en was in het koeiendorp eraan gewend over alles vragen te stellen. Zijn grootste hobby was vandalisme en het was zijn fantasie het hele dierenrijk op een of andere manier tot stukjes aan diggelen te slaan. ‘Kalaba is Kalaba, Groot en Barmhartig,’ zei Al-Kalbi, een vies gezicht makend alsof dit geen vraag maar een flauwe en onbegrijpelijke grap was. ‘Is die een dier? Zo ja, mannelijk of vrouwelijk? En waar bevindt die zich?’ vroeg Al-Irhabi door. ‘Er zijn grenzen,’ brulde Al-Kalbi, ‘vragen zijn voor vandaag toegestaan maar dat wil niet zeggen dat het beledigen van het hondisme ook toegestaan is. Kalaba is geen dier, Hij is mannelijk noch vrouwelijk, Hij heeft het dierenrijk geschapen. In je vragen moet je goed opletten dat je geen blasfemie pleegt.’ ‘Maar u zegt dat Kalaba mannelijk noch vrouwelijk is en dan noemt u hem twee keer ‘Hij’?’ vroeg Al-Irhabi weer. Hij had de waarschuwing over blasfemie genegeerd, hij wist niet wat dat was. Al-Batni keek naar Al-Wahshi, want hij had verwacht dat die in actie zou komen om de keel van die Al-Irhabi af te snijden om spoedig een einde te maken aan die blasfemie. Al-Wahshi echter bleef naar de grond kijken, hij had andere plannen. Aangezien de familie van Al-Irhabi veel invloed en macht had in het koeiendorp, had hij gedacht om hem op een later moment voor een groter en beter doel te gebruiken. ‘Kalaba is Kalaba, Groot en Barmhartig,’ blafte Al-Kalbi weer, langzaam en nadrukkelijk, ‘en Hij heeft het dierenrijk en alle dieren geschapen en dat is dat.’ ‘Leve de kroon der alle wijsheid,’ riep Al-Allama. ‘Vraagje,’ krijste een lange hond die achter in een rij zat. ‘Als Kalaba ook de schepper is van de koeien en de kamelen, waarom moeten wij van hen honden maken dan?’ ‘Broeder,’ reageerde Al-Allama en kwam naast de rots staan want hij dacht dat deze vragen nu over het hondisme gingen en hij ervoor verantwoordelijk was ze te beantwoorden, ‘het is waar dat de koeien en alle andere dieren door Kalaba zijn geschapen maar in Zijn laatste contact met de honden een paar eeuwen terug had Hij bekend gemaakt dat dat allemaal een fout was geweest. In dat contact heeft Hij Zijn laatste Woord gegeven en dat houdt in dat alleen honden nu de dienst moeten uitmaken. Daarvóór had Kalaba contact met de paarden en nog daarvóór met de tijgers gehad, maar het feit is dat Hij altijd een hond is geweest.’ ‘Dus Kalaba is toch wél een dier?’ vroeg Al-Irhabi weer. ‘Nee broeder,’ antwoordde Al-Allama met een onbegrijpelijk grimas, ‘Kalaba is géén dier, maar wél een hond.’ Van dit antwoord raakte Al-Irhabi meer in verwarring en om te voorkomen dat Al-Kalbi weer met een lange speech over blasfemie begon, ging hij stil zitten. ‘Is Kalaba ook ooit in contact geweest met ezels en kunnen wij van een ezelin een teef maken?’ riep een andere met een schorre stem. Aan Al-Allama was zo’n vraag stellen veel makkelijker dan aan Al-Kalbi. Uit de rijen achter rees een gegiechel op en sommigen deden mislukte pogingen om te balken of het althans na te doen. Al-Kalbi had meteen spijt van dat hij ze de mogelijkheid had gegeven vragen te stellen. Het scheen hem dat de oude traditie van geen vragen stellen juist en oprecht was en trok de conclusie dat vragen het allergrootste gevaar was voor het hondisme. Die moesten onmiddellijk verboden worden. Hadi Hairan Hadi Hairan is een Afghaanse journalist en woont sinds 2010 in Nederland. Hij schrijft momenteel aan een roman, getiteld 'De Hondenstaat'. Bovenstaande tekst is een voorpublicatie.

Reaguursels

Tip de redactie

Wil je een document versturen? Stuur dan gewoon direct een mail naar redactie@geenstijl.nl
Hoef je ook geen robotcheck uit te voeren.