achtergrond

Geenstijl

Zure dozen. Het humorgehalte van Nederlandse columnistes

Soep van de Week in het Stamcafé

door Arthur van Amerongen

Huppelkutjes

Het interview met Marente de Moor op GeenStijl afgelopen zondag scoorde goed bij de reaguurders, maar ook op Twitter en Facebook en zelfs op werklozenwebsite LinkedIn. Kennelijk is er een nijpende behoefte aan geestige en vlijmscherpe columnistes en schrijfsters, aan een fris geluid tussen al die huppelkutjes die kranten en tijdschriften vullen met voorspelbare GroenLinks-prietpraat en geneuzel over hun doos.

De Moor, Elma Drayer, Nausicaa Marbe en Sylvia Witteman zijn de uitzonderingen die de regel bevestigen. Die zijn wel geestig en hebben altijd een verrassende kijk op de dingen. En vroeger hadden we natuurlijk Pamela Hemelrijk en Renate Rubinstein.

Gekakel

Ik zal niet meteen gaan beweren dat al die meisjes die met hun gekakel dagelijks de kranten van de Belgen vullen bazenpoepers zijn, maar ze doen wel heel veel moeite om hun chefjes te plezieren met hun obligate stukjes.

Overigens zal het mij worst wezen als een columniste haar meerdere een mondpleziertje schenkt onder diens bureau om zodoende haar cursiefje in de krant veilig te stellen. Integendeel: dat zou ik ook doen als ik twenty something was en niet gezegend met een heel groot schrijftalent.

Het grootste probleem van al die inwisselbare tiepgeitjes is hun volstrekte humorloosheid. Ze zijn niet eens goed voor een glimlach. Allemaal voorgeconcipieerde, subsidiezuigende, politiek-correcte en dus volstrekt voorspelbare humor. Ingeblikt, mét lachzak. Ze zíjn niet grappig, ze dóen grappig. En ze hebben allemaal een smoel alsof ze elk moment in huilen kunnen uitbarsten.

Je moet dood!

Veel van deze stukjesschrijvers verdwijnen van de radar zodra ze een kind hebben. Die retraite duurt een jaar of vijftien, tot de kinderen het huis uitgaan. Inmiddels is vaders gevlucht en aan de tweede leg, en gaan de dames weer naar de kroeg. Het klikt meteen met die types, zo weet ik uit de tijd dat ik in Welling in Oud-Zuid kwam, de stamkroeg van Agnes. Je ligt meteen met ze in bed. Dat is verraderlijk, want de volgende dag begint de ellende. Ze schreeuwen dan dat ik net als alle andere mannen ben. Een vuile gore klootzak! Je moet dood!

Wendy

In 1984 publiceerde Dan Kiley het boek The Wendy Dilemma: When Women Stop Mothering Their Men, genoemd naar het vriendinnetje van Peter Pan. Hierin beschrijft hij het omgaan met de vrouwelijke rol die als tegenhanger van het syndroom van Peter Pan gezien kan worden. Een vrouw in een dergelijke relatie speelt vaak onbewust de rol van moeder en is overbeschermend en bezitterig in de hoop zo de relatie in stand te houden. Dat is weleens het probleem met vrouwen van mijn leeftijd: Of ze schelden me uit voor peuter óf ze willen mij in bad en bed stoppen en vertroetelen. Ik had aan één moeder meer dan genoeg, bovendien het voelt wat ongemakkelijk om op mijn leeftijd een grote baby te spelen. Mijn nachtmerrie is dat ik in een enorme luier en met een speen in mijn mond in een Jerry Springer-achtige show van een van de nationale campingzenders zit, omringd door ziedende exen.

Er is niets leukers dan gemene cursiefjes te schrijven over vrouwelijke cursiefjesschrijvers zonder humor. Zij reageren dan als door een wesp gestoken met een hysterische scheldpartij die gespeend is van enige humor.

Stella Bergsma, die tot haar laatste snik zal blijven volhouden dat ze wél grappig is - ook al dachten de mannen van VI daar totaal anders over - schreef over mij:

“Van Amerongen die al sinds jaar en dag mijn plek in de krant bezet houdt, door iedere week precies dezelfde column vol zuur katerbraaksel te produceren. Haatbait voor de woedende witman. Jankblank zeurberichten van een middelbaar erectieprobleem op pootjes. Die iedere dag met zijn stomdronken rotterattekop op een wankel keukenkrukje gaat staan, zodat hij net bij Facebook en Twitter kan, waar hij zijn doldwaas hilarische nijlpaardplaatjes post, om die dan vervolgens met een dikke politica te vergelijken. Eeenig. Waar hij onder de noemer ‘satire’ zijn xenofobe bangbullshit post, die door zijn holhoofdige volgers echt geloofd wordt. Waar hij ons iedere dag op de hoogte houdt van welk wijf hij al dan niet geil wordt. Daar word IK dus niet geil van.”

Mensen die niet kunnen lachen om mijn nijlpaardplaatjes hebben een ernstig probleem. Dit is toch hartstikke geestig?

Aaf, het teefje van Pavlov

Het is ook heel makkelijk om vrouwelijke opiniemakers te triggeren. Het zijn net de hondjes van Pavlov. Ik heb Aaf één keer ontmoet tijdens de Volkskrant-columnistendag in de Rode Hoed. Beleefd als ik ben, gaf ik haar een handje. Ze deinsde achteruit en het was net alsof ik een kwal kneep. Aaf riep eens bij Jinek dat ze mij walgelijk vond, toen wilde ik wel reageren in een column, maar heb dat fragment keurig op Twitter gezet. Tot grote vreugde van mijn "trollenleger".

Lolita

Om La Bergsma en haar vileine beschuldigingen over mijn geilheid enigszins tegemoet te komen, geef ik grif toe dat ik graag naar Lolita’s kijk. Vroeger wilde ik ze allemaal neuken. Van de honderd versierpogingen lukte er wellicht eentje, en dat was dan altijd een meisje dat ‘zo om me moest lachen’. Alsof ik een soort circusact was. Tegenwoordig zien ze me helemaal niet meer staan, de huppelkutjes van Mokum. Het is gekmakend wanneer ik op een broeierige dag door Amsterdam wandel, tussen de brakende paddovreters en de Jappen met hun rolkoffers: Al die studentes met hun peperdure fietsjes, opwaaiende rokjes en de vrijpostige schaterlach… welke gezonde kerel wordt daar niet bronstig van?

Dan zit ik daar maar te lonken als de vieze man en dan duikt er ineens een vent op met een knotje en een baard, in een roze tuinbroek en met een didgeridoo en een skateboard op de rug, en dat blijkt dan het neukertje te zijn van de bakvis die ik zo krampachtig wilde versieren.

Aarsgewei

Gelukkig zijn er in de Algarve geen prikkels. Ik woon in de shallow gene pool van Europa en er valt hier niks te geilen. Ik stond eens in een kiosk om sigaretten te kopen en voor me stonden een moeder en een dochter. Ze hadden allebei een tramp stamp boven hun bilspleet laten tatoeëren, een aarsgewei. De dochter was nog geen vijftien en had net als haar moeder een gebit dat nog rotter was dan het fietsenrek van Guy Verhofstadt. Allebei droegen ze een roze minirok en een roze topje. Dat is mijn erotische hoogtepunt van de afgelopen jaren in de Algarve.

Mijn huidige vriendin is net zo oud als ik. Ik ben godzijdank dus geen tweede-leg-flapdrol, het meest vreselijke type man dat er bestaat. Ik zou me echt doodschamen als ik nu liep te pronken met een kippetje van vijfentwintig. Pathetisch is het, en schaamteloos. Alsof je de eeuwige jeugd kan vangen door je leuter (al dan niet opgestijfd door viagra) in een kind te proppen.

Freud & Weininger

En wat mijn vermeende misogynie betreft: mijn moeder was een ijzersterke vrouw, behept met een grote mond en een typisch Rotterdamse assertiviteit. Ze zat in het onderwijs en werd onterecht ontslagen tijdens een postnatale depressie, al heette dat niet zo in die tijd. Toen ze een jaar of zestig was vocht ze dat besluit aan, samen met een advocaat. Ze won en kreeg dertig jaar salaris plus een enorme schadevergoeding. Dat was feest, want ik kreeg altijd geld van mama. Toen ze stierf, voelde ik mij dan ook totaal verweesd en was ik maanden, zo niet jaren van slag. Eigenlijk tot op de dag van vandaag. Ik ben dus een moederskind, en bovendien drie maanden te vroeg geboren; de artsen hadden mijn vader verteld dat of moeder of kind zou overlijden. Mijn moeder weigerde haar doodvonnis te aanvaarden en won het gevecht. Ik kwam in een couveuse en mama en ik waren nog ruim veertig jaar samen. Toch heb ik nooit iets van haar begrepen. Sigmund Freud zei ooit: ‘De grote vraag, die nooit beantwoord is en waarop ik ondanks de dertig jaren dat ik de vrouwelijke ziel heb bestudeerd, nog geen antwoord heb kunnen vinden, is: wass will das Weib?’ Ik zeg vele jaren later: geen idee. Ik denk dat ik vanavond maar eens Geschlecht und Charakter van Otto Weininger ga herlezen.

Over Weininger: Verder laat Weininger zien hoe er, psychologisch gesproken, twee typen van vrouwen zijn: de moeder en de deerne. Voor de moeder is het kind hoofdzaak, voor de deerne daarentegen haar omgang met den man. Ook de moederlijke liefde is zuiver instinct, amoreel, buiten de ethische spheer geworteld: wat hieruit blijkt, dat zij het kind blijft omvatten of het een heilige is geworden of een schurk. De man vergeldt der moeder haar diensten aan de soort door de moreele en sociale verheffing die hij haar, in tegenstelling met de deerne, gunt. De deerne wil slechts macht, zij eischt de adoratie van haar empirisch ik, hierin doet zij denken aan avonturiers in politiek, waarvan Weininger het type vindt in Napoleon Bonaparte. De coquette is ten halve deerne, zij zoekt dat wat de deerne vindt.

Reaguursels

Tip de redactie

Wil je een document versturen? Stuur dan gewoon direct een mail naar redactie@geenstijl.nl
Hoef je ook geen robotcheck uit te voeren.